5 augustus 2008 – Benin & Togo

We zijn al weer in Togo; het gaat hard…

Na een klein weekje van fast-food, bioscoop, internet en bier was het tijd om Abuja weer te verlaten. Nadat we ons visum voor Benin hadden opgehaald reden we samen met Peter en Nicole de stad uit.
’s Avonds duurde het even voordat we een plekje vonden om te kamperen, aangezien iedere vierkante meter land in Nigeria gebruikt wordt door mensen. Maar tussen de cassaveplantjes stonden we uiteindelijk prima en hoewel het boertje niet helemaal begreep waarom wij daar stonden, had hij er verder geen problemen mee.
Peter en Nicole wilden een andere grensovergang nemen dan ons dus de volgende ochtend namen we afscheid van elkaar, niet wetende dat we elkaar twee dagen later al weer zouden tegenkomen.

[photopress:DSC_6791.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6809.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6824.JPG,thumb,pp_image]
Floris en ik volgden de hoofdweg naar Oyo, het soort weg waarop je als gebruiker ongeveer tien procent kans hebt om het er levend vanaf te brengen. Als eerste moet vermeld worden dat het in Nigeria heel normaal is om met een gemiddelde snelheid van 100 km/u en een flinke borrel op in een niet onderhouden voertuig rond te rijden zonder dat je ooit één rijles hebt gehad. En dan is de eenbaansweg naar Oyo ook nog ontzettend druk en ligt er asfalt met ineens, onaangekondigd, enorme potholes en spoorvorming.
Eenmaal in Oyo vonden we gelukkig snel een rustig hotel waar we bij konden komen en waar ons adrenalinepeil weer op normaal kwam.

[photopress:DSC_6839.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6787.JPG,thumb,pp_image]
De volgende ochtend vertrokken we vroeg. Het einddoel voor die dag was Abomey in Benin en dat betekende een kleine 200 kilometer rijden en een grens oversteken. We hebben er uiteindelijk tien uur over gedaan waarin de chaos en corruptie in Nigeria ons nog eens goed duidelijk werd gemaakt. Vanaf een kilometer of twintig voor de grens werden we om de haverklap gestopt door politie, leger, douane, immigratie en mannen die zeiden dat ze van de politie, leger, douane en immigratie waren. Wij wisten het op het laatst ook niet meer en kregen ruzie met een man in spijkerbroek die de echte immigratieambtenaar bleek te zijn en hebben bijna geld betaald aan een burger die zelf een identiteitskaart van de politie had gefabriceerd.
We waren ontzettend opgelucht toen we eindelijk de grens over waren en het vriendelijke en voor Afrikaanse begrippen goed georganiseerde Benin inreden.

Abomey was een interessant stadje. Rond 1630 ontstond daar het Dahomey Koninkrijk dat ontzettend rijk en machtig is geworden door slavenhandel en oorlogen. Veel van de huizen en paleizen van de koningen van Dahomey staan nog steeds in Abomey en er is een heel leuk museum waar je onder andere een troon van één van de koningen kunt bewonderen die gebouwd is op schedels van vijanden. Helaas waren zowel de gidsen van het museum als de opschriften bij de verschillende voorwerpen Franstalig, zodat er veel informatie aan ons voorbij ging.
Het stadje zelf bestond uit huizen van modderbakstenen en uit zandweggetjes met een gezellige drukte van marktkraampjes, spelende kinderen, vrouwen met enorme ladingen eten of wasgoed op hun hoofd, brommertjes en loslopend vee.
Na een dag stonden ineens Peter en Nicole weer voor onze neus, waarmee we s’avonds de stad in zijn gegaan. Na wat te drinken vroegen we aan een paar taxibrommertjes om ons naar het beste restaurant in de stad te brengen en werden we afgeleverd bij de herberg waar we kampeerden. Dit bleek naast het beste restaurant van de stad, ook het enige te zijn.

Het plan van Floris en mij was om de volgende ochtend naar een dorp op palen in het Nokoué meer te gaan, maar toen we uiteindelijk midden in het supertoeristische dorp waren waar we de boot moesten nemen, hadden we er allebei geen zin meer in en besloten door te rijden. We belandden uiteindelijk in Ouidah, waar we het indrukwekkende slavenmonument ‘the Point of No Return’ hebben bekeken. Ontzettend veel mensen zijn op deze plek aan boord gegaan van één van die afschuwelijke slavenschepen om als slaaf te gaan werken aan de andere kant van de oceaan. In het boek ‘The black man’s burden’ van Basil Davidson worden deze schepen beschreven. Om zoveel mogelijk slaven op een schip te krijgen moesten ze de hele reis gehurkt zitten met hun hoofd tussen de knieën. De ruimte waarin de slaven zaten was soms niet meer dan veertig centimeter hoog. Het is moeilijk om je al deze verschrikkingen echt te realiseren, maar het monument, een boog waardoorheen je de zee ziet, zet je wel aan het nadenken.
Die avond sliepen we op het paradijselijke Awale Plage in Grand Popo, de eerste plek sinds Namibië waar we weer op een echte camping stonden met fatsoenlijke douches en wc’s, een restaurant, een zwembad en dit alles op twintig meter van de zee.

Grand Popo ligt slechts een paar kilometer van de Togolese grens af en vanuit daar zijn we in één keer naar Lome gereden, de hoofdstad van Togo. Lome werd ‘het Parijs van West-Afrika’ genoemd, maar momenteel is die benaming iets te hoog gegrepen. Hoewel de stad nog steeds een gezellige en bovendien echt Afrikaanse sfeer uitstraalt, is het er ook erg vervallen en vies. De gebouwen en straten zijn slecht onderhouden en de hele stad is bezaaid met een laag afval. We hebben de fetisj markt bezocht (in Benin en Togo wordt er erg veel aan Voodoo gedaan) en hebben ons kunnen vergapen aan gedroogde kameleons, apenhoofdjes en hyenastaarten. De Voodoo dokter bepaald wat er mis met je is, zoekt daar een bijbehorende dieren lijk bij dat wordt gemalen tot poeder, waarna je dat poeder moet eten, drinken of inwrijven.
Het meest hebben we genoten van de taxiritjes van en naar het centrum van de stad. Het is elke keer weer een beleving om opgepropt in een auto of busje te zitten en een stukje van het leven van de gewone mens hier mee te kunnen maken.
Vanmiddag kunnen we ons visum voor Ghana ophalen en zullen we Togo alweer verlaten. Dit land is aan de kust maar zo’n 80 kilometer breed, dus één keer flink gas geven en je bent er doorheen. Ghana; here we come!