Op 29 april is, geheel onverwachts, onze lieve hond Beau doodgegaan. Onze reislust en enthousiasme is even helemaal verdwenen. We missen hem ontzettend.
Tegelijk met Peter en Sabine kwamen ook Patrick en Annemarie terug in Windhoek. Het was weer mis met het pootje van Obi en ze moest een tweede maal geopereerd worden. Een grote tegenvaller dus.
Het weerzien met Peter en Sabine was erg leuk; we kregen alle vier extra veel zin in West-Afrika door er veel met elkaar over te praten. Na een paar dagen bijkletsen en barbecueën, besloten Floris en ik dat het tijd werd om Namibië te gaan verkennen.
Helaas werkte de dieseltank niet helemaal mee. Een heel verhaal, maar het kwam er op neer dat door prutswerk van het bedrijf waar we de tank hadden laten lassen Floris uiteindelijk vier keer de tank onder de Unimog uit heeft moeten sleutelen en weer terug heeft moeten zetten, voordat we klaar waren voor vertrek. Het woord ‘dieseltank’ ligt nu ook wat gevoelig bij Floris.
Maar Namibië blijkt een onbeschrijfelijk mooi land. Vanuit Windhoek zijn we recht naar het zuiden gereden, naar Keetmanshoop. Rondom dit stadje staan veel kokerbomen. De kokerboom is eigenlijk een aloë plant en stamt direct uit de oertijd. Hij dankt zijn naam aan de San (Bosjesmannen) die de holle takken van de boom gebruikten als kokers voor hun peilen.
Het verhaal van de San fascineert mij. Deze stam woonde in grote delen van Zuidelijk Afrika, maar zijn tijdens alle oorlogen en bezettingen bijna helemaal uitgeroeid. Ze schijnen de oudste stam ter wereld te zijn en met hun gele huidskleur, kleine gestalte en scheve, bijna Aziatische ogen, lijken ze niet in Afrika te horen. Ze vormen tegenwoordig de onderlaag van de maatschappij en werken voor een hongerloontje op een grote farm of wonen in een soort reservaten en zijn verslaafd aan de alcohol.
Vlakbij Keetmanshoop hebben we een farm bezocht waar ze een aantal cheeta’s hielden. De beesten hadden gelukkig flink de ruimte, zo’n tien hectare per cheeta, en waren daar, ieder afzonderlijk, als wees terecht gekomen. Uitzetten is moeilijk, volgens de eigenaresse, aangezien ze het vee van de boeren stelen en ze daarom afgeschoten worden zodra de boeren de kans krijgen. Het was erg bijzonder en ook wel eng dat we bij de cheeta’s in het hok mochten om ze van dichtbij te bekijken. De eigenaresse verzekerde ons dat cheeta’s hartstikke lieve beesten zijn en van nature niet agressief, maar wij vonden ze er toch erg wild en gevaarlijk uitzien.
[photopress:DSC_3506.JPG,thumb,pp_image]
Vanuit Keetmanshoop zijn we verder zuidelijk gereden, naar de Fish River Canon. Dit gebied is zo mooi, dat ik het niet op papier kan uitdrukken. Dit moet je gezien hebben. Vanaf de rand van de canon kijk je honderden meters de diepte in en om je heen alleen ruige bergen, zand, stenen en complete stilte.
De stilte is sowieso erg indrukwekkend in Namibië. Het land is zes of zeven keer groter dan Nederland en er wonen 2 miljoen mensen. En die wonen dan ook nog bijna allemaal in de stad of in het uiterste noorden van het land. Kortom, in Namibië is het stil. Plaatsjes op de kaart, waarvan je hoopt dat ze er een benzinestation, supermarkt, internetcafé en bank hebben blijken bij aankomst te bestaan uit drie huizen.
De Fish River Canon is het meest zuidelijkste punt van Namibië, dus vanuit daar rijden we weer in noordelijke richting. We hebben besloten om Zuid-Afrika te laten voor wat het is en dit betekend dat we vanaf nu officieel aan de terugreis zijn begonnen!
[photopress:DSC_3717.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_4155.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_4005.JPG,thumb,pp_image]
De Namib Desert strekt zich uit over de gehele westkust van Namibië en is enorm. Toeristen mogen op slechts een paar aangegeven zandweggetjes komen, als ze in het bezit zijn van de juiste permit. Voor de rest is er in het hele gebied niemand, op een paar honderd San’s na, die in pure armoede proberen te overleven in hun oude woongebied. De Afrikaners noemen ze ‘bittereinders’.
De toeristische trekpleisters van de Namib zijn de Sossusvlei, een zoutpan omringd door de hoogste zandduinen ter wereld en de kuststad Swakopmund. Wij wilden beiden bezoeken en begonnen onze tocht over het lange zandpad met links de Namib en rechts de gigantische farms die ieder uit honderden (soms wel duizenden!) hectares land bestaan.
En toen sloeg het noodlot toe. We hadden die nacht wild gekampeerd op een prachtige plek en waren, alle vier, in een prima humeur.
’s Middags, na een pauze, stond er een man langs de weg te liften die we meenamen. Ik ging achterin zitten bij de honden en zag dat Beau zenuwachtig heen en weer liep en aan het trillen was. Ik vroeg of Floris even wilde stoppen en toen ging het allemaal heel snel. Beau schoot in één of andere aanval en begon harder te trillen, te schuimbekken en had moeite met ademhalen. Alsof er nog niet paniek genoeg was, startte de Unimog niet meer (de dynamo was kapot) en konden we dus niet rijden. We waren zover van de bewoonde wereld dat, achteraf gezien, rijden helemaal geen zin had, maar op dat paniekerige moment leek het ons de enige mogelijkheid. Gelukkig kwam er op dat moment een jeep langsrijden die ons een stukje kon trekken, totdat de Unimog weer startte. Beau’s aanval werd intussen steeds heftiger, hij liet z’n plas en poep lopen en reageerde nergens meer op.
De lifter bleef achter bij de jeep en wij zijn in het wilde weg gaan rijden in de hoop ergens hulp te vinden. Maar het had geen zin. Ik zat achterin met Beau en na een paar kilometer riep ik naar Floris dat hij moest stoppen. Beau had een paar laatste stuiptrekkingen en toen hield zijn hart ermee op. Verbijsterd en van slag stonden we met z’n tweeën naar een dode Beau te kijken. Duko zat te janken in de Unimog en wilde niet naar buiten komen. Hoe kon dit nou gebeuren? Het leek een nachtmerrie waar we niet uit ontwaakten.
Huilend hebben we een gat gegraven op een mooie plek, met uitzicht op de Namib en daar hebben we Beau ingelegd. We hebben het gat dichtgegooid en zijn nog een lange tijd bij het graf gebleven.
Uiteindelijk zijn we doorgereden, want het had geen zin om daar te blijven. De volgende ochtend hebben we de Sossusvlei bezocht. Hoewel het een prachtige plek was, konden we er moeilijk van genieten. We besloten om ’s middags nog eenmaal terug te rijden naar Beautje’s graf om afscheid te nemen en dan definitief door te rijden.
Zo gezegd zo gedaan. Inmiddels is het vijf dagen later en zijn we in Swakopmund. Via internet zijn we erachter gekomen dat sommige boeren in Namibië gif (“Strychnine†oftewel rattegif) gebruiken tegen jakhalzen en dat de symptomen die ontstaan wanneer het gif gegeten word, erg lijken op Beau’s aanval. Maarja, we weten gewoon niet wat er gebeurd is en schieten er ook niks mee op om er naar te gaan raden. We proberen het hele gebeuren achter ons te laten.
Swakopmund is ‘Duitser dan Duitsland’, zoals de lonely planet het omschrijft en het is af en toe echt lachen om hier rond te lopen. Maar het strand is mooi en de camping ruim en rustig, dus we hebben besloten om hier een paar dagen te blijven. Langzamerhand wennen we aan het feit dat Beau er niet meer is en kunnen we zijn dood een plekje geven. Het is triest, maar zo is het leven.
[photopress:DSC_4000.JPG,thumb,pp_image]